De ademhalingsspieren zorgen er voor dat we kunnen ademen.
Ademen betekent dat het volume van de longen groter en kleiner wordt. Daardoor stroomt er lucht in en uit de longen.
De ademhalingsspieren in rust
In rust, na een gewone normale uitademing, zijn de ademhalingsspieren ontspannen.
De luchtdruk binnen en buiten de longen is ongeveer gelijk, en de longen zijn relatief klein.
Inademen
Bij de inademing gebruik je spieren om de longen groter te maken. Er ontstaat zo onderdruk, en de lucht wordt de longen ingezogen.
Je kan bij het inademen twee spiergroepen gebruiken (zie de tekening): (1) het middenrif en (2) de buitenste tussenribspieren.
Het middenrif is een grote spier spier die onder de longen ligt. In rust (links in de tekening) vormt het een soort koepel. Wanneer je inademt (rechts) spannen de spieren van het middenrif, en trekt het de longen mee naar beneden. Het volume van de longen wordt zo groter.
De buitenste tussenribspieren zitten aan de ribben vast. Ze trekken de ribben samen en omhoog (zoals je rechts in de tekening ziet). Ook dan wordt het volume van de longen groter, en adem je in.
Uitademen
Uitademen is normaal gesproken niets anders dan het weer ontspannen van deze ademhalingsspieren.
Maar je kan ook actief uitademen. Daarvoor gebruik je vooral de binnenste tussenribspieren (zie tekening). Die kunnen aanspannen en daarmee de borstkas en de longen extra klein maken.
Zo kan je geforceerd uitademen. Bijvoorbeeld tijdens hoesten, zware sport of wanneer je ballonnen opblaast.
Comment Section
0 reacties op “Ademhalingsspieren”